
Die dinsdagmiddag na de rellen van 17 februari kreeg ik de schrik van mijn leven. Ik zat in Roopram om hun welbekende rotirol te bestellen. Bij de kassa zei ik aan de baliedame: ‘Mag ik een rotirol vegetarisch alstublieft?’. Ik betaalde, waarna ik mijn bon kreeg en ging zitten wachten. Mijn moeder belde op. Zij maakte zich ongerust, want de rellen en plunderingen in de stad na de protestdemonstratie waren nog vers in ieders geheugen. ‘Ben je al thuis aangekomen?’ Ik gaf haar aan dat het verkeer ondanks de normalisatie nog superdruk was. Ik had uit veiligheidsredenen mijn werkplek eerder verlaten, maar stond toch uren in de rij voor benzine bij het GOW2 pompstation. ‘Frow, y no wan sabi! Heb uren gestaan bij het pompstation en nog uren bij de pinautomaat om twee duizend SRD te pinnen voor Opa.” Hetzelfde moment hoorde ik mijn stem zich in mijn gedachten herhalen: SRD tweeduizend gepind voor Opa. Ik werd koud. Had ik net in een restaurant waar ik alleen zat, in bijzijn van een korte creoolse en lange hindoestaanse man hardop gezegd dat ik net tweeduizend heb gepind?
Ik zat kalm, maar bedacht paniekerig hoe ik mijzelf veilig naar de auto moest brengen. Verdorie! Mijn hart bonsde om verschillende redenen. Ik ben geen racist, maar wat zou ik doen als werkelijk een van die heren mijn tas pakte en wegrende. Ik wilde niet zo denken. Hadden niet enkele dagen terug hindoestanen, creolen ‘apen’ genoemd? En had ik niet heel wat creolen zien plunderen en vernielen op tv? Was ik aan het stereotyperen? Ik ben geen racist, maar ben wel realistisch. Ik liep niet met wapens of enige beveiliging. Hoe zou ik mezelf beschermen? Hoe beschermde ik opa zijn weinige pensioengelden? In mijn paniekmoment hoorde ik ‘Nummer 75’! Ik keek nogmaals rond, om een goede oriëntatie te hebben van mijn omgeving, liep haastig naar de kassa, en voor mijn roti in mijn tas was gestopt, stond ik al bij de uitgang. Ik wilde een voorsprong hebben op nummer 76, want híj́ was die korte creoolse man, met een rode muts, geel T-shirt, crème broek en slippers. Ik wilde ook een voorsprong hebben op nummer 77, want die was die lange hindoestaanse man met een baard, stijl haar omhoog, in gel, zwarte T-shirt en jeansbroek. Voetje voor voetje in mijn lange kantoorrok liep ik met mijn vegetarische rotirol richting auto en stapte in. ‘Klek Klek!’ Mijn deuren gingen meteen op slot.
Ik kwam veilig thuis aan, zonder een probleem. Ik was opgelucht, maar voelde mij ongemakkelijk. Als vrouw moet ik altijd oplettend zijn. Als vrouw in Suriname, moet ik na 17 februari 2023, extra alert, voorzichtig, en het liefst binnen zijn. Als burger in een multiculturele samenleving zijn er van de verschillende stigma’s te horen. Natuurlijk zijn die niet altijd waar! Gelukkig wist die creoolse meneer niet van mijn angstig gevoel. Dit waren mijn eigen vooroordelen geweest. Die hindoestaanse meneer had ook niks gemerkt van mijn ongemak door zijn aanwezigheid rechts naast mij. Ik had mij het liefst niet zo gevoeld. En zeker ook niet zo gedacht. Dit was vooral niet hun schuld. Waarom ben je vanzelfsprekend crimineel als je een muts draagt, korte broek, slippers en donkergekleurd ben? Het blijft een ongemakkelijke gedachte. Er is niks gebeurd en daar ben ik blij om. Nogmaals, ik ben geen racist.
Interessant.